Goedbeschouwd hebben wij het tot nu qua quarantaine toestanden (zeg, hoe vaak gebruik je nou twee woorden met een q achter elkaar?!) helemaal niet zo slecht gehad. De man nog wel wat erger dan ik, die werkt immers veel thuis, maar in de periode dat de meeste kids thuis bleven van school hadden wij recht op en nood aan noodopvang.
We kwamen derhalve niet in de situatie dat we met zijn allen thuis zaten en er daarbij ook nog van alles moest gebeuren en ik ging zelfs als normaal naar mijn werk.
Eenmaal op mijn werk was er dan weer weinig normaal en ik durf dan ook zeker te stellen dat het werken in cohort en het meemaken van de heftigheid van Covid ruimschoots compenseert voor de ‘mazzel’ van het mislopen van het thuisblijven. Ergens is het vreemd dat ik dat nu aan het verdedigen ben, maar soms voelde het alsof dat moest.
De afgelopen dagen oefenden de meisjes en ik het quarantaine leven. Ik bracht ‘s morgens de groepvierzoon naar school zodat ik nog even naar buiten kon en ook de supermarkt binnen kon rennen. Vervolgens spendeerden we de dag gedrieën binnen.
Dat verliep deels prima en deels minder prima. Het was prettig dat de meisjes elkaar hadden en daarmee elkaar wat konden bezighouden. Desondanks bleef het verwachte gevraag om eten en schermtijd niet uit. Er kwam veel schermtijd en een normale hoeveelheid eten.
Er kwam ook een uitgebreide douchesessie, het planten van moestuintjes, het maken van een strijkkraalproject, het plakken van raamstickers, het bakken van koekjes, het schoonmaken van de badkamer, het doen van een coronatest en het eindigde in een soort ontplofte woonkamer.
De groepvierdochter deed daarnaast ook nog hard haar best in een soort digitale schoolomgeving en ik hoop nu heel hard dat er woensdagochtend twee negatieve testresultaten liggen zodat beide dames ‘s middags naar de bso kunnen en wellicht zelfs al deels naar school. Op hoop van zegen.