Afgelopen weekend deed zich de gelegenheid voor om overdag een rondje te gaan rennen. Wegens een zeker virus hebben we niet al te veel bezigheden op het ogenblik en ik moest ook al niet werken. Het was best lekker weer en ik had er wel zin in.
Bij dat soort omstandigheden is het prima mogelijk om samen met een fietsend kind op pad te gaan. De groepvierzoon is daar nooit zo voor te porren, maar de groepdriedochter vindt het vaak best leuk om mee te gaan.
We zaten nog aan tafel om plannen te maken toen al duidelijk werd dat ze in een erg eerlijke, weinig complimenteuze bui was. Ze legde haarfijn uit dat de man en ik beiden niet erg hard liepen. Ze kon namelijk veel harder fietsen.
Nu gaat dat in mijn geval wel op, ik loop ook niet zo hard. En dat is ook niet direct het doel, hoewel ik best wel eens jaloers naar de tijden van de man kijk. Die rent namelijk wel heel hard, zo vind ik, en met mij vele anderen. Maar goed, daar traint hij hard voor en ik moedig hem altijd maar gewoon enthousiast aan.
Eenmaal onderweg ging het al snel verder. De kleuterdochter fietste achter me aan over de stoep en riep met een volume dat zo’n beetje heel Meerhoven kon horen ‘mamma, je hebt wiebelbillen!’
Dat dat waar is, dat weet ik natuurlijk ook wel. En doorgaans kan dat me heel toepasselijk aan mijn r**t roesten. Maar om er nou zo hard mee geconfronteerd te worden vond ik ook weer niet nodig.
Boos kon ik er trouwens niet om worden. Ik moest vooral heel hard lachen. Ik heb nadien verder heerlijk achter de groepdriedochter aangehobbeld en in het park speelde ze zelfs nog even in de speeltuin. Geslaagd uitje dus, ondanks de wiebelbillen.