Ooit, lang geleden, toen ik op de middelbare school zat, en dat begon zo’n beetje vijfentwintig jaar geleden, leerde ik allerlei talen. Of beter gezegd, men probeerde mij allerlei talen aan te leren. Ik heb in meer of mindere mate les gehad in Engels, Duits, Frans, Latijn en uiteraard Nederlands.
Ik had niet direct een hekel aan lessen in talen, het was ook niet mijn favoriete onderdeel hoewel ik het voor school lezen van boeken wel kon waarderen. Ik was er niet uitgesproken goed in, maar zeker ook niet slecht. En terugkijkend heb ik er best wat van opgestoken, mijn Engels is inmiddels prima, in het Duits kan ik me redden, in het Frans heb in ieder geval een basis en mijn Nederlands kan er ook mee door.
Tot mijn niet geringe verbazing ging mijn talenknobbel de laatste jaren wat jeuken. Ik kreeg steeds vaker zin om me weer eens in een taal te verdiepen en dan bij voorkeur in het Fins of Italiaans. Waar die voorkeur dan vandaan komt is me geheel onduidelijk trouwens.
Met het voltooien van mijn opleiding ontstond er wet mentale ruimte. En daarmee begon het weer te kriebelen om nog eens wat met een taal te gaan doen. Heel hoogstaand installeerde ik daarom maar eens Duolingo op mijn telefoon en deed een diepte-investering in een abonnementje daarop.
Het blijkt net zo verslavend als spelletjes als Candycrush en Wordfeud. Het voordeel hiervan is wel dat ik er nog wat van opsteek. Als ik de statistieken mag geloven leerde ik inmiddels 751 Italiaanse woorden. Das toch niet zo gek.
Wellicht dat ik me binnenkort dan ook maar eens ga verdiepen in de Italiaanse grammatica en op zoek ga naar leuke Italiaanse tv-series. Dan hoop ik vervolgens dat we volgend jaar weer op vakantie kunnen naar Italië, dan kan ik nog eens oefenen.