Door Annabel Joor
De zorg is misschien wel één van de meest emotionele werkvelden die ik ooit had kunnen kiezen. Het ene moment sta je grapjes te maken met een patiënt en het andere moment sterft er iemand in je armen.
Mijn dienst begint als altijd. Ik lees mij in in de patiënten en maak een overzicht op mijn blaadje met belangrijkste aandachtspunten. Vervolgens ga ik de medicatie uitdelen. Niet veel later roept er een collega dat één van mijn patiënten benauwd is. Snel helpen we meneer in een zo comfortabel mogelijke positie en bel ik de arts. Die is er al vlot om meneer te beoordelen en extra medicatie te geven. Nog geen 10 minuten later druk ik op de assistentieknop en bel ik opnieuwde arts. Ik hoor het mezelf nog steeds zeggen ‘het gaat nu echt mis’. Meneer zakt weg in mijn armen, nog net kan ik hem naar de rugleuning duwen zodat hij niet op de grond valt. Als snel staan mijn collega’s en de arts om me heen. We vragen de zoon van meneer even op de gang te wachten. Onder mijn vingers voel ik de pols weg zakken. En de arts bevestigt mijn vermoeden. Nog voor meneer weer recht in bed ligt, is hij overleden.
De hierop volgende zorg doe ik met trillende benen. We brengen meneer naar een eenpersoons kamer en leggen hem zo netjes mogelijk neer. De arts loopt maar de familie die op de gang stond om hen in te lichten. Nog geen uur daarvoor was ze met hen in gesprek over dat we ons zorgen maakten. Meneer wilde nog graag vechten en we zouden per dag bekijken of chemo nog een optie was. Vier weken was de prognose, drie kwartier is het geworden.
Maar je werkt in de zorg en dus gaat het werk gewoon door. Niet veel later sta ik in een andere kamer. Mevrouw moest naar het toilet en zat te mopperen over haar oude lijf. We maken we grapjes over knapperige gewrichten. Mevrouw vertelt dat ze angstig is om alleen te lopen. De angst om weer te vallen zit er diep in. Samen lopen we weer terug, ik geef nog een compliment op hoe goed ze het doet en help haar terug op bed. Ze vertelt dat de televisie niet werkt en dus zit ik hem aan. Niets aan de hand, ze had gewoon de koptelefoon niet goed op haar oren gezet. Dit gebeurt wel vaker en dus grappen we over ouderen en technologie.
Daarna moet ik weer schakelen. Ik loop samen met de vrouw en zoon van de overleden meneer naar de kamer waar ik hem net heb verzorgd. De zoon stapt binnen en zijn woorden raken me. ‘O papa’ het verdriet in zijn stem is hoorbaar. Even voel ik mij weer alsof ik voor mijn eigen overleden vader sta. Ik kan zijn pijn voelen. Maar dit is waar ik voor mijzelf de professionele grens leg. Ik slik mijn gevoel weg en loop de kamer in. Vraag of ik iets voor hen kan betekenen en of ze iets te drinken willen.
Nog geen minuut later sta ik alweer bij de volgende patiënt want het werk gaat gewoon door. Ik hang de TPV aan (voeding via de bloedbaan) en vertel mevrouw dat het vanavond kip, patat en appelmoes is. We lachen en kletsen nog even.
De rest van de dienst help ik mensen naar het toilet, deel ik medicatie, plaats ik een infuus en maak ik een hartfilmpje. Eigenlijk een hele normale dienst. Als we naar de kluisjes lopen geeft mijn collega nog een compliment dat ik goed heb gehandeld. Als leerling zijn dit fijne complimentjes, ik ben hier nog altijd onzeker over.
Bij thuiskomst breek ik en in de armen van mijn vriend geef ik eindelijk toe, de tranen stromen over mijn wangen. Ik hoop dat die tranen blijven komen, want dit zou nooit normaal mogen worden.
In acht uur tijd vliegen mijn emoties alle kanten op. De ene dienst is luchtig terwijl de andere je tot diep in je ziel raakt. Maar wat ze allemaal gemeen hebben, is dat we klaar staan voor de patiënt en hun familie. We lachen samen, gaan serieuze gesprekken aan en houden hun hand vast. Want het mooie aan het werk van een verpleegkundige is dat ik iemand op zijn meest kwetsbare momenten mag bij staan.
Shit happens, maar wij zijn er om je er door heen te helpen.
One comment
Wat ben je ook een kanjer!! Dikke knuffel na deze lastige dag ❤️